Onze algemene doelstelling is altijd tweeledig: de schade beperken en de persoonlijke groei naar autonomie bevorderen. Kennis over je eigen ziektebeeld kan je helpen de reacties van je organisme beter te begrijpen, zodat je er uiteindelijk controle over krijgt. Dat kan met verschillende middelen, maar kennis en inzicht vormen nog altijd de beste medicijn. Je moet leren begrijpen, niet hoe anders je bent, maar hoe anders de anderen zijn.
De verouderde term manisch-depressieve stoornis is afkomstig van de Duitse grondlegger van de psychiatrie Dr Emil Kraepelin (1856 –1926), die zich grondig met de systematiek van psychiatrische ziekten bezighield. In zijn werk probeerde hij een synthese te formuleren van de honderden psychische aandoeningen die in de 19e eeuw waren beschreven.
Hij groepeerde de ziektebeelden op basis van gemeenschappelijke patronen van symptomen, ziektebeelden, in plaats van op afzonderlijke symptomen, zoals zijn voorgangers hadden gedaan. Het resultaat was een succesvol nieuw systeem van psychiatrische diagnostiek. Een van zijn uitgangspunten was dat psychische aandoeningen ontstaan door biologische en genetische factoren. Daarmee was hij zijn tijd ver vooruit en het geldt nog vandaag.
Kraepelin was een collega van Alois Alzheimer en in hun laboratorium werd ook de pathologische basis ontdekt van wat nu de ziekte van Alzheimer wordt genoemd. De aanduiding ‘bipolair’ geldt als minder stuitend en benadrukt het slingeren tussen twee polen, dat de ziekte kenmerkt: ontzettend uitgelaten of juist uiterst neerslachtig.
Deze term werd in 1953 voor het eerste gebruikt door de Duitse neuroloog en psychiater Karl Kleist (1879 – 1960), die een belangrijke rol speelde in de ontwikkeling van de beschrijvende psychopathologie. Hij is de bedenker van de termen unipolair (‘einpolig’) en bipolair (‘zweipolig’), die nu courant gehanteerd worden door psychiaters over de hele wereld.
Zijn levenswerk was echter het in kaart brengen van het menselijke brein door van elk onderdeel te kijken wat de functie is. Dat kon hij doen aan de hand van meerdere honderden casussen van schedelschotwonden uit de eerste wereldoorlog van soldaten die het hadden overleefd.
Het was een waar monnikenwerk om in al die gevallen niet alleen de functiestoornissen te beschrijven, maar ook op te volgen in de tijd, tot op het ogenblik dat de persoon overleed en Kleist tot autopsie overging om de hersenen van de oorlogsgewonde nauwgezet te onderzoeken.
Geef een reactie